27.12.05

Fanfare

Mijn oom Adriaan is dood. Gestorven op een mooie leeftijd, zoals dat heet. Na een goed leven. Zaterdag hebben wij hem in zijn woonplaats Berkenwoude begraven. Nou ja, ‘wij’… het dórp heeft hem naar zijn laatste rustplaats gebracht. Dat vraagt enige uitleg.
In 1958 maakte Bert Haanstra zijn beroemde film ‘Fanfare’, over de verwikkelingen in een dorp waarin het plaatselijke muziekkorps Kunst en Vriendschap een centrale rol vervult. De film is een prachtige zedenschets van een dorp uit de tijd dat de veldwachter nog een autoriteit was, men voor de burgemeester de pet afnam en het boerenbedrijf nog romantisch was in plaats van een kwijnende bedrijfstak. Het dorp was een eenheid, in de film weliswaar verscheurd door een ruzie in het muziekkorps maar als het erop aan kwam een hechte gemeenschap waar buitenstaanders met argwaan werden bekeken.
Daar moest ik aan denken, toen ik zaterdag in het Cultureel Centrum van Berkenwoude was.
Mijn oom was jarenlang bestuurslid geweest van de plaatselijke harmonie, D.H.T.S.G. (Altijd dacht ik dat dat stond voor Door Hard Toeteren Sterk Geluid, maar nu hoorde ik dat het Door Hulp Tot Stand Gebracht betekent, wat veel minder leuk is, maar dit terzijde.) De muziek liep als een rode draad door zijn leven. Hij was ooit lid van drie korpsen tegelijk: in Berkenwoude, Stolwijk en Gouderak – gemeentegrenzen betekenden niets voor hem. Repetities eindigden steevast aan de toog van het plaatselijke café. D.H.T.S.G. had de ongeschreven regel, dat er minimaal 24 uur moest zitten tussen een generale repetitie en een uitvoering, vertelde een van de sprekers in het Cultureel Centrum. Gegrinnik in de zaal, iedereen begreep waarom.
De dominee was er ook. Piepjong, nog maar net in Berkenwoude beroepen. Mijn oom moest niets hebben van de kerk, mijn tante wel en dus was de dominee toch bij hem op bezoek geweest. Nadat oom Adriaan de dominee vanaf zijn ziekbed had uitgelegd hoe hij over de kerk dacht, zijn ze als vrienden uit elkaar gegaan. Want, zei de predikant, ‘iedere dominee in Berkenwoude was zijn vriend’.
Muziek, café en kerk – drie belangrijke bindmiddelen van een dorp kwamen zaterdag in het Cultureel Centrum bij elkaar. Ook even later, op de begraafplaats aan het Westeinde. Leden van D.H.T.S.G. droegen de kist en vormden een erehaag. De dominee sprak aan het graf. Het dorp was uitgelopen om mijn oom de laatste eer te bewijzen. Hij had geleefd in en voor het dorp, het was dan ook heel normaal dat het dorp hem uitgeleide deed.
Waarom schrijf ik dit? Omdat ik zaterdag weer besefte hoe belangrijk sociale verbanden zijn voor een kleine gemeenschap. Ik zag hoe een muziekkorps en een kerk een dorp levend kunnen houden – zelfs als de laatste kroeg gesloten is. Mijn neef uit Amsterdam had het gevoel, vijftig jaar in de tijd te zijn teruggeworpen. Mooi, vond hij. En dat was het ook.
'Perkouw' liet die zaterdagmorgen zien waar het fenomeen ‘dorp’ voor staat.Op het moment dat de kist zakte, verwarmde de zon de stille groep op de begraafplaats. Alleen de vogels maakten geluid, zoals het hoort. De dood was zo nabij, maar zelden ervoer ik het leven sterker dan op dat moment.