30.7.07

Trein

Ik laat mij met twee dingen moeiteloos verleiden. Het tweede is lekker eten.
Mijn dag kon niet meer stuk toen ik vorige week dinsdag, halverwege de middag, een mail kreeg met daarin een voorstel voor het menu van die avond. Spaghetti met Italiaanse roomsaus, met ricotta, mascarpone, gorgonzola, witte wijn en champignons.
Watertandend stapte ik een paar uur later op Den Haag Centraal in de trein. Normaal zit ik halverwege, maar de trein was nu korter dan anders dus ik vond een plaats voorin. Ik bladerde wat door een krant, maar was met mijn gedachten al bij de spaghetti en bij de viognier die ik uit het rek zou halen. Geen beeld is mooier dan dat van een gekoelde, in condensdruppels gehulde fles witte wijn.
Iets voor Zoetermeer werd het beeld verstoord door een telefoontje. Iemand van de gemeente. Het gesprek duurde tot Zevenhuizen. Toen was er de klap.
Omdat ik voorin zat, voelde ik iets hard onder de bodem van de trein bonken. Ik keek, de telefoon nog aan mijn oor, naar buiten en zag stukjes materie voorbij vliegen. Het kon hout zijn, of ijzer, of steen – het ging te snel om dat te kunnen bepalen. Vervolgens het schrapend geluid van ijzer op ijzer, de machinist remde uit alle macht. Knarsend kwam de trein tot stilstand. Rechts weiland, links de A12. Dan de stem van de conducteur door de intercom. ‘U zult wel gemerkt hebben, dat iemand het nodig vond voor onze trein te springen.’
Mijn maag draaide om. Even geen Italiaanse roomsaus en wijn. Die stukjes materie die ik voorbij had zien komen, zou dat een hagel van lichaamsdelen zijn geweest? Ik wist het niet, weet het nóg niet, maar wat kon het anders zijn? Het beeld zou mij de volgende dagen en nachten blijven achtervolgen.
Later hoorde ik van iemand die dezelfde trein zat, dat het geen springer was maar iemand die dacht nog net voor de aanstormende intercity te kunnen oversteken. Had hij gehoord, maar hij wist het ook niet zeker.
Wat wel zeker is, is dat het ruim drie uur duurde voor ik thuis was. We werden na lang wachten opgehaald door een lege trein die ons vanuit Gouda tegemoet kwam. Een soort reddingsoperatie voor gestrande treinreizigers. Voor de springer kwam redding te laat. De conducteur meldde het nog, zo’n anderhalf uur na de klap: ‘Helaas is de persoon overleden’. Ten overvloede.
’t Is gek, maar de spaghetti en de viognier smaakten mij uiteindelijk nog goed. Maar nog steeds, een week later, zie ik die stukjes regelmatig voorbij komen, nog hoor ik de klap en het gebonk onder de trein.
Vanavond komt er een documentaire op tv over zelfmoordenaars en hun nabestaanden. NRC citeert er uit. De moeder van een jonge vrouw die voor de trein sprong, komt aan het woord. Ze haalt het laatste telefoongesprek met haar dochter aan: ‘Ik zei tegen haar “Tot ziens meisje”. En zij zei: “Dag mams.’”
Dat stukje papier, dat ik een politieagent naast de trein zag oprapen, was dat een fragment van een afscheidsbrief? Zou de persoon die voor mijn trein sprong ook nog ‘dag mams’ of ‘dag schat’ hebben gezegd?
Vragen, vragen… Ik weet nog niet of ik ga kijken vanavond.

PS Ik heb de gemeentelijke samenwerking in de Krimpenerwaard wel eens vergeleken met een voortdenderende trein met als eindbestemming die ene, gefuseerde gemeente. Er zijn collega-raadsleden die voor die trein willen springen om ’m tot stoppen te dwingen. Mijn advies: doe het niet.

Geen opmerkingen: