3.4.06

1981

Ik houd niet van reünies. Maar zaterdag ben ik toch naar de reünie van mijn eindexamenklas van 1981 gegaan. Een kwart eeuw geleden… Om met Nescio te spreken: jongens waren we toen nog, maar aardige jongens.
Aardig waren ze nog steeds, die jongens uit de zesde van het atheneum. De meisjes ook trouwens. En mooi, mooier misschien nog dan toen ze 18 of 19 waren.
De conciërge van toen kende ooit iedereen bij naam. Zijn geheugen werkte niet helemaal perfect meer: ‘Leo, de schaatser?’ Ik moest hem teleurstellen, Leo Visser was van een paar jaar later. Kennelijk had ik geen indruk gemaakt, terwijl ik toch langer dan gemiddeld op die school had rondgelopen. Maar toen hij mijn achternaam hoorde, veerde hij op en vertelde dat hij een volkstuin aan de Gouderakse Tiendweg had, waar het bedrijventerrein bij de randweg moet komen. ‘Dat bedrijventerrein, dat komt er toch niet hè?’ Ik doe mijn best voor de man bij wie ik me destijds altijd moest melden als ik te laat was, maar die ook vaak een oogje toekneep als ik iets deed wat niet mocht. De ene hand wast de andere.
De generatie van de jaren zestig staat bekend als de verloren generatie, te laat geboren voor de mooie baantjes die worden bezet door de oudere provo’s en te vroeg om nog te kunnen profiteren van de IT-revolutie. Toch zijn we redelijk goed terechtgekomen, die klas van 1981, als ik de verhalen zo aanhoorde.
Althans, wat ik ervan kon verstaan. Want de muziek was hard en de drank vloeide rijkelijk, een dodelijke combinatie voor het voeren van een goed gesprek. Dat komt misschien nog. Want wat ik 25 jaar geleden niet durfde, deed ik nu wel. ‘Mag ik je bellen?’ vroeg ik. ‘Ja, leuk!’ zei ze. En ze lachte. Mooier nog dan toen.
Reünies zijn wél leuk.